Zuid Afrika met kinderen reisverhaal
Stijn, Ellen en kleine Teun in Zuid Afrika, april-mei 2011
(meer info? http://www.stijnenellen.com) En….volg ook vooral onze facebookpagina!
De route:
16-04-2011 | Kaapstad |
17-04-2011 | Kaapstad |
18-04-2011 | Kaapstad |
19-04-2011 | Noordhoek |
20-04-2011 | Stellenbosch |
21-04-2011 | Franschhoek |
22-04-2011 | Franschhoek |
23-04-2011 | De Hoop Nature Reserve |
24-04-2011 | De Hoop Nature Reserve |
25-04-2011 | Oudtshoorn |
26-04-2011 | Oudtshoorn |
27-04-2011 | Oudtshoorn |
28-04-2011 | Addo Elephant National Park |
29-04-2011 | Addo Elephant National Park |
30-04-2011 | Tsitsikamma National Park |
01-05-2011 | Tsitsikamma National Park |
02-05-2011 | Knysna |
03-05-2011 | Knysna |
04-05-2011 | Montagu |
05-05-2011 | Paternoster |
06-05-2011 | Paternoster |
07-05-2011 | Vliegtuig |
08-05-2011 | Thuis |
Verslag 52: april-mei 2011
The most Frequently Asked Question: Jullie waren toch net weg geweest? Jaja…. jahaa. Maar na onze Amerikareis vorig jaar met Teun is het hek van de dam. Hadden eerdere tripjes al ons vermoeden bevestigd dat je met een klein kind gewoon op vakantie kan (Andalusië, Tenerife; bewijsstukken op aanvraag), nu bleken ook transcontinentale reizen mogelijk. Onze eerste impuls was om samen met Teun terug te gaan naar Japan. We hadden al bijna een vlucht geboekt, toen we ons realiseerden dat treinreizen met een amper lopende dreumes, veel bagage en Japanse overstapdiscipline wellicht te ambitieus is. Good lucky voor ons, want qua timing en plaatsing hadden we precies op het tsunamigebied gemikt. Hoe dan ook, plan B brengt ons heel ergens anders: Zuid-Afrika.
Op vrijdagmiddag rijdt Ellen met de auto langs m’n werk. Achterin zit Teun, omringd door bagage. Ik zwaai naar mijn collega’s en stap in. Rechtstreeks van het werk op vakantie – dat klinkt alsof we geen druppel van onze verlofstuwmeren willen verspillen aan het niet-op-vakantie-zijn, en misschien is dat ook wel zo. Thuis ga je toch maar zitten internetten. Of helemaal erg: stofzuigen. Daar kan vrije tijd niet voor bedoeld zijn. We overnachten bij vrienden in Leiden en staan de volgende ochtend uitgeslapen op Schiphol. We hebben er baie zin in!
De vlucht – zaterdag 16 april
Teun werkt direct na het instappen op de lachspieren van medereizigers door verkleed als giraffe door het vliegtuig te rennen. Zijn ouders zijn ook niet gek, die grijpen elk middel aan om de andere passagiers gunstig te stemmen. Opvoeden is vooruitkijken; aan het begin van zo’n vlucht kan je maar beter krediet opbouwen. Na een vrij technische discussie tussen Ellen en het cabinepersoneel over gecertificeerde babyzitjes, veiligheidsnormen en driepuntsgordels wordt besloten dat Teun bij het opstijgen en landen op schoot moet en het autostoeltje in de kast. Het zal wel.
We vliegen in één ruk naar Kaapstad, zonder overstappen, en zonder noemenswaardige strubbelingen. Het verzamelen van de bagage en het wisselen van randen kost iets meer tijd – en geld – dan verwacht. We vrezen dat de vooraf geregelde taxichauffeur ons al opgegeven heeft, maar de goede man staat nog geduldig te wachten. Bij het inladen vragen we of hij Teun heel even wil vasthouden. Dat is voor onze zoon een stapje te familiair. Vermoeidheid maakt hem eenkennig; hij krijst het uit. De chauffeur belt nog even met het hotel voor de juiste afslag. Als bonus krijgt hij te horen dat we kamer drie op de eerste verdieping hebben. Bij aankomst blijkt waarom we die informatie al doorkregen: het hotel is onbemand, de sleutel ligt in de brievenbus en we kunnen zo doorlopen. We hebben een prachtige kamer met een balkon. Een uitstekend begin van de vakantie. Eerst maar eens een nachtje bijslapen.
Mi casa su casa – zondag 17 april
‘s Morgens zien we de eerste tekenen van ander leven in de B&B. Het ontbijt – Engelse stijl – wordt geserveerd door twee zwarte dames die ons even daarvoor van een afstandje en ietwat verlegen hadden begroet. Nog niet gewend aan de typische verhoudingen in Zuid-Afrika denk ik dat een van beide de eigenaar is, totdat we uitbundig begroet worden door Linda, een energieke vrouw met kort grijs haar en zo blank als je nog zijn kunt “na veertig jaar Kaapse zon”. Ze had de vorige avond een optredentje als zangeres, vandaar dat ze er niet was. Trots laat ze ons de foto’s zien van haar zoon die fotomodel is. Ze drukt ons op het hart dat hier “mi casa su casa” geldt en “we have no secrets”. Onze zoon laat zich dat geen twee keer zeggen; hij trekt meteen de la met de financiële administratie open. Had ik al verteld dat Teun in het traineeklasje van de FIOD zit?
Dan volgt onze kennismaking met Kaapstad bij daglicht. We gaan te voet naar het Victoria & Albert Waterfront. “Druk maar op het knoppie“, zegt Ellen bij het eerste kruispunt. Grappig genoeg is dat precies de instructie op het bordje: “Druk knoppie. Wag tot verkeer staan. Stap vinnig oor.” Wat een taal! Daar gaan we nog veel plezier aan beleven.
De afgelopen dagen heeft het gespookt in Kaapstad maar vandaag is het zonnig en warm, heet zelfs. Er lopen veel joggers langs de kust. De eerste indruk is dat het hier draait om sport en ontspanning, hetzelfde gevoel dat je krijgt in Australische steden. We slenteren langs het WK-stadion waar een enorme limousine geparkeerd staat, en langs ommuurde huizen en een golfbaan. Lunchen doen we in het Waterfront in een Japans eettentje, misschien een onbewuste verwijzing naar ons oorspronkelijke reisplan, of misschien omdat we gewoon van rauwe vis houden.
Na de middagdut nemen we een taxi naar de Tafelberg. Het laatste stuk omhoog gaat met de kabelbaan. Vanaf het tafelblad hebben we een prachtig uitzicht over de stad en de omgeving. Tijdens de afdaling zien we hoe een klimmer tegen de bergwand aangeplakt zit, vlak onder de rand, als een soort tafelkleedhangertje. Held! Aan het einde van de rit worden we uitgenodigd om een SMS-vote voor de Tafelberg uit te brengen in de verkiezing van de Zeven Wereldwonderen. Wij weigeren beleefd. Wat stelt zo’n Wereldwonderschap nou nog voor als Jan en alleman erover mag meestemmen? Vroeger werd zoiets gewoon bepaald door Zeus of iemand van vergelijkbaar kaliber.
´s Avonds maken we nog een ritje naar het Waterfront. Het is er nu een drukte van belang met veel lichtjes en met een reuzenrad dat er ‘s middags ook al stond maar nu gewoon meer opvalt. Wij eten er de eerste struisvogel van de vakantie, deels althans.
Mike – maandag 18 april
Het is maandag. Nog één dagje Kaapstad voordat we de provincie in rijden. Linda heeft Mike geregeld als chauffeur. Mike is een ex-hippie met een grijze baard. In zijn taxi wordt klassieke muziek gedraaid. Hij vertelt dat hij zich jarenlang heeft ingezet voor de geweldloze antiapartheidsstrijd. De laatste jaren is hij met zijn vrouw actief voor de Democratic Alliance, de partij die in Kaapstad aan de macht is en landelijk de grootste is na het ANC. Mike voorziet een goede toekomst voor het land als de doorbraak van de DA doorzet. Waar wij wel benieuwd naar zijn: is het nou veiliger geworden sinds het WK voetbal? Hij denkt van wel; er is minder criminaliteit doordat de politie de problemen veel serieuzer is gaan nemen.
Mike rijdt ons rond door Kaapstad, door de Bo-Kaap, de moslimwijk met de gekleurde huizen, en langs de parlementsgebouwen. Zuid-Afrika heeft maar liefst drie hoofdsteden: in Pretoria zetelt de bestuurlijke macht, in Bloemfontein de rechterlijke macht en in Kaapstad de wetgevende macht, al verkast het parlement ´s winters naar Pretoria. We laten ons afzetten bij Kasteel die Goeie Hoop. Daarna lopen we naar de Compagniestuinen. Op deze plek begon Jan van Riebeeck in 1652 de bevoorradingspost voor VOC-schepen. Nu liggen er Kaapstedelingen te luieren in het gras tussen de eekhoorntjes. De taxichauffeur die ons terugrijdt naar het hotel, een wat oudere kleurling, wordt enthousiast als we hem vragen wat hij vindt van het WK-stadion. Hij kent het van binnen: hij heeft er opgetreden als figurant in Invictus, een film van Clint Eastwood met Morgan Freeman in de rol van Nelson Mandela. Onze chauffeur wacht nog steeds op zijn geld, maar dat is hij wel gewend. Het was niet de eerste keer dat hij figureerde in een Hollywood film.
Na het middagslaapje gaan we naar het strand in Camps Bay. We bellen Mike weer. Hij vertelt dat hij samen met zijn vrouw, die botanist is, vele malen de Tafelberg heeft beklommen op zoek naar nieuwe plantensoorten. Je zou het als leek niet zeggen maar de Tafelberg staat bekend om de grote hoeveelheid plantensoorten per vierkante meter. In Camps Bay baddert Teun voor het eerst van zijn leven in de Atlantische oceaan. We hebben hem nog niet kunnen betrappen op watervrees. Na een voortreffelijk maal in de ondergaande zon nemen we de taxi terug.
Kaaps Schiereiland – dinsdag 19 april
De volgende ochtend wordt onze huurauto bij het hotel afgeleverd. Tijd om afscheid te nemen van Linda en de haren. We gaan in drie weken tijd een rondje rijden door de Kaapprovincies, maar eerst gaan we het Kaaps Schiereiland verkennen. Uiteraard zijn de etappes aangepast aan onze kleine reisgenoot; voor ons hier geen Australische of Patagonische afstanden. De eerste stop is Noordhoek, een kilometer of dertig onder Kaapstad. We nemen de route via Chapman Drive, door de bergen en langs de kust, beter kan niet. Aan het einde ligt een mooie baai. Het schijnt dat Agatha Christie hier in haar jonge jaren kwam om te surfen. Ik wist niet dat Agatha Christie jong is geweest, laat staan dat ze surfde, maar het idee went snel. In deze omgeving misstaat niemand een surfplank.
Terwijl Ellen boodschappen doet en ik met Teun in de auto wacht, word ik keihard geconfronteerd met mijn eigen vooroordelen. Er lopen allemaal mannetjes rond over de parkeerplaats. Ze wijzen parkeerplekken aan, wat ons al overbodig leek want er is plek zat, dus het zullen wel zwervers zijn die illegaal iets proberen bij te verdienen. Ze hebben geeneens de moeite genomen om een geel hesje aan te trekken. Ik probeer ze beleefd te negeren, maar dan begint er een tegen me te praten. Wat nu? Raampje dichtdoen? Je weet het nooit in dit land. Dan hoor ik wat hij zegt: “Put your lights out maaaan….”
We overnachten in Noordhoek in wat je een klein resort zou kunnen noemen. Bij de receptie wacht ons een welkomstdrankje met paaseitjes. Er ligt een stapel koffietafelboeken die snel worden opgeborgen zodra Teun zijn interesse kenbaar maakt. Aan het eind van de middag maken we een uitstapje naar de punt van het schiereiland, naar Kaap de Goede Hoop en Cape Point. Als je niet beter weet – en geen kaart bij de hand hebt – dan waan je je op het zuidelijkste puntje van Afrika. Dat punt ligt echter niet hier, maar een paar honderd kilometer naar het oosten, bij Kaap Agulhas. “Maar het voelt voor ons wel alsof hier de Atlantische en Indische Oceaan tezamen komen” zei onze gastvrouw. Waarom is het dan eigenlijk niet zo? De grens tussen oceanen is toch net zo willekeurig als een spellingsregel? Enfin. Dat het niet het meest zuidelijke punt is, is natuurlijk wel een iets harder gegeven, maar daar is het volgende op gevonden: Cape Point is het meest zuidwestelijke punt van Afrika. Creatief! Dan volgt nu de huiswerkopdracht van dit reisverslag. Definieer voor elke windrichting X tussen 0 en 360 graden het meest X-elijke punt van Afrika. Hoeveel bordjes heb je nodig om al die punten te markeren?
Het laatste stukje omhoog naar Cape Point doen we met de Funiculair, die alleen blijkt te vertrekken als de liftboy de deuren met handkracht gesloten houdt. Gelukkig is dit bergtreintje niet meer dan een veredelde roltrap. Cape Point roept bij ons herinneringen op aan de Chinese Muur, maar trek je daar niet al te veel van aan. Wij hebben elkaar zo ongeveer leren kennen op de Chinese Muur, dus elke plek die ook maar een vleugje romantiek uitstraalt lijkt er sindsdien op. Ver beneden ons spelen de zeeleeuwen in de branding. Het begint al te schemeren. We zijn nog niet helemaal zeker hoe we hier om moeten gaan met veiligheid en duisternis, dus het lijkt ons geen gek idee om snel naar huis te rijden.
Vergelegen & Stellenbosch – woensdag 20 april
’s Ochtends vroeg ga ik eekhoorntjes jagen met Teun. Daarna is het tijd om uit te checken. Snel wegwezen hier, voordat ze zien dat Teun in het gastenboek heeft gekrast. Onze volgende stop is Stellenbosch, in het hart van de wijngebieden. Onderweg willen we de pinguïnkolonie bezoeken aan de oostkust van het schiereiland, maar het weer is zo druilerig dat we niet eens de moeite nemen om richting strand te lopen. Eén pinguïn loopt over straat, uitgebroken of vrijgelaten of verdwaald, hoe noem je zoiets bij een natuurreservaat.
Dat het regent is jammer, maar waar we helemaal chagrijnig van worden is dat ook de onderkant van de auto druppelt. Shit. Gaan we een paar duizend kilometer rijden met een auto die we niet kunnen vertrouwen? In de stromende regen zoek ik een telefooncel op. Na vier doorverwijzingen, een nat pak en een dreigend tekort aan kleingeld komt het verlossende woord: “My colleague says it must be the airco, yes he’s probably right…” De airco. Hmm. Een beetje dom van ons. We mogen bij twijfel gerust weer bellen, zegt ze nog.
We laten de pinguïns voor wat ze zijn en gaan op weg naar Somerset West en Stellenbosch. De snelweg naar het oosten voert ons langs Kayelitsha, een van de Cape Flats. Deze uitgestrekte sloppenwijken aan de rand van Kaapstad stammen uit de tijd van de apartheid: dit was de thuisbasis voor zwarten en kleurlingen die in Kaapstad werkten maar er niet mochten wonen. Hoewel wij wisten van het bestaan van deze townships, schrikken we van het plotselinge uitzicht. De armoe begint een paar meter achter de vangrail en reikt tot zover we kunnen zien. En dat alleen aan de linkerkant; rechts van de snelweg liggen strand en zee. Het is een cliché, zeker in Zuid-Afrika, om over contrasten te beginnen, maar toch: de tegenstelling is levensgroot tussen de Cape Flats en de plek waar we naar onderweg zijn. In Somerset West ligt Vergelegen, een van de befaamdste wijngoederen van het land. Vergelegen is gesticht door Willem Adriaan van der Stel die zijn vader Simon van der Stel was opgevolgd als gouverneur van de Kaapkolonie. Het verhaal gaat dat hij er een potje van maakte door onder andere gemeenschapsgeld en -slaven te gebruiken voor privédoeleinden. Hij werd ontslagen en zijn landgoed werd opgedeeld en deels afgebroken. Hoe dan ook, wat er van overbleef is nog steeds een prachtig landgoed. Eerst gaan we lunchen. Het restaurant is tamelijk formeel. Ellen mengt fantastisch met de omgeving maar ik maak me zorgen of mijn vakantietenue en het joviale gedrag van onze zoon wel geaccepteerd worden door de disgenoten. Het lijkt mee te vallen. Na de lunch lopen we nog een rondje door de tuinen, en door de antieke bibliotheek die te danken is aan een van de latere eigenaren, de familie Theunissen. En natuurlijk gaan we nog even de wijnen proeven. “We” dat ben ik trouwens, want Ellen is BOB en Teun sinds kort geheelonthouder. Tegen een bescheiden vergoeding mag ik zes kruisjes zetten op een formuliertje, waarna er voor mijn neus zes wijnglazen worden gevuld en van commentaar voorzien. Uiteindelijk vind ik de “picknickwijn” het lekkerste, wat de indruk wekt dat ik geen wijnkenner ben, of gewoon eerlijk.
En dan rijden we door naar Stellenbosch, waar we logeren in Guesthouse Bonne Esperance, in een stijlvolle kamer met een hoog plafond en een bad op pootjes. Stellenbosch is een sfeervolle studentenstad. We lopen een rondje langs onder andere Oom Samie se Winkel, een handel in nostalgie met enige bekendheid in de regio. Voor het avondeten hebben we een waardevolle tip gekregen. In een winkelpassage in het centrum zit een steakhouse. Het is een vestiging van de fastfoodketen Spur . Het is een merkwaardige trendbreuk met onze voorkeur qua eetgelegenheden in het algemeen, en de lunchlocatie van vanmiddag in het bijzonder, maar hé: ze hebben er een speelhoek met kinderoppas. Twee jongedames houden permanent een oogje in het zeil bij het spelende grut. Wat zeg ik, ze gaan actief met onze zoon aan de slag. Tussen de bedrijven door komt Teun wat frietjes, inktvisringen en appelsap scoren, en omgekeerd werpen wij tussen de “gangen” door tevreden blikken op de ballenbak. Dan komt het onvermijdelijke afscheid. We twijfelen of hier gefooid moet worden. We komen er niet uit maar lossen het op met een zoen van Teun. De dames zijn blij verrast.
Na het eten kuieren we terug naar ons hotel. Dat je hier ’s avonds te voet over straat kan, zegt wel iets over dit provinciestadje. In Kaapstad doe je zoiets liever niet. Om over Johannesburg maar niet te spreken, daar ga je alleen te voet als je levensmoe bent. Enfin, we zijn er niet geweest dus dan mag je er niet over oordelen. Hopelijk overdrijf ik.
Franschhoek – donderdag 21 april
De volgende dag staat de trip naar Franschhoek op het programma. Daar blijven we twee nachten. Langs de weg staan veel mensen te wachten. Volgens Ellen zijn het dagarbeiders: ze wachten op de eerste de beste opdrachtgever die ze een dag werk kan bezorgen. De uitdrukking een blik werkkrachten opentrekken is hier pijnlijk direct van toepassing.
Voor we doorrijden naar Franschhoek maken we een stop bij Delaire, een wijnlandgoed gelegen op een heuvel even buiten Stellenbosch, met een prachtig uitzicht over de omgeving. De chique spat ervan af, net als bij Vergelegen maar dan anders: waar Vergelegen een oase is van Kaaps-Hollandse architectuur en geschiedenis, zo ziet Delaire er uit als een moderne kunst museum, met veel marmer, glas, water, en ruimte. Het geheel roept pijnlijke herinneringen op aan een voorval in Mendoza in Argentinië een paar jaar geleden, waar mijn eega ten overstaan van een trotse wijnboer hardop bedacht dat zijn Bodega wel iets weg had van een crematorium. Delaire mist de soberheid van een crematorium, maar het is een plek waar je absoluut dood gevonden wil worden, op termijn en bij wijze van spreken. Voor nu lijkt het ons de ideale plek om een kopje koffie te drinken. De receptioniste denkt daar genuanceerder over. “Het restaurant gaat pas om 12 uur open,” zegt ze. “Maar u kunt wel al vanaf 10 uur wijn proeven.” Je kan het ze moeilijk kwalijk nemen; je gaat ook niet naar de bakker om een pak luiers te kopen. Maar wij zijn net wakker, of net niet, dus koffie ligt meer voor de hand. Dat ziet ze kennelijk want ze pakt de telefoon en belt haar collega’s om te vragen of we in het andere restaurant al welkom zijn. En zo eindigen we met de duurste Café Lattes van de hele reis op het terras aan de rand van het zwembad van de spa bij de lodge van het Delaire Wine Estate. Hier overnachten zou een half maandsalaris kosten. Het goede nieuws is dat Teun dan gratis mee mag.
Na de koffie rijden we door naar Franschhoek. We overnachten daar in het prachtig gelegen Otter’s Bend, een self-catering unit met een authentiek kamperen-bij-de-boer sfeertje. Dat betekent meer eenvoud dan luxe, een openluchtkeuken met haardvuur, een paar loslopende honden, en een fotoboek met enkele angstaanjagend niet-gephotoshopte plaatjes van grote katachtigen op het erf. Dit is geen plek om Teun ’s nachts alleen op pad te sturen voor een pak melk.
Franschhoek is gesticht door Hugenoten aan wie religieus asiel verleend was door de VOC. Veel Fransch is er niet meer te horen; de meeste namen werden snel geassimileerd. Een mooi voorbeeld is wijnboer Henri L’Ecrevent die een generatie later al Arie Lekkerwijn heette. Kennelijk waren zijn wijnen aantrekkelijker dan hijzelf anders hadden ze hem wel Arie Lekkerevent genoemd.
Franschhoek is het culinaire centrum van Zuid-Afrika, waar de toon gezet wordt door Margo Janse, een Nederlandse topkok. Haar restaurant behoort volgens kenners tot de mondiale top vijftig. Dit is dus geen topkok van dertien in een dozijn, maar een echte toptopkok die meedraait in ‘s werelds topkoktop. Wij hadden nog nooit van haar gehoord, tot we voorafgaand aan deze reis een boekje lazen met interviews met meer en minder bekende Nederlanders die in Zuid-Afrika zijn neergestreken. Janse vertelt daarin hoe ze geheel toevallig dit vak is ingerold. Ze straalt bepaald niet het ego uit dat je door allerlei TV-programma’s associeert met de topkokkerie. Inmiddels is haar Le Quartier Français uitgegroeid tot een klein horeca-imperium. Je kan er eten bij sterrenrestaurant The Tasting Room, je kan er luxueus overnachten of kookworkshops volgen, en je kan naar The Common Room waar gewone stervelingen met een bescheiden budget – of luidruchtig nageslacht – kunnen genieten van topkokpot. (Hé, een palindroom.)
En hoe gaat het eigenlijk met Teun? Druk, druk, druk… Hij slaapt vannacht voor het eerst in zijn Deryan, een babybedje dat een succesvolle kruising is tussen een lichtgewicht koepeltentje, een klamboe, de Amsterdam Arena en een fragmentatiebom. Het opzetten duurt zelfs in slow motion minder dan twee seconden. Ik heb één keer geprobeerd om er langer over te doen en dat liep bijna verkeerd af – het ding explodeerde in mijn gezicht. Kortom, een ideaal reisbedje. Nadeel: Teun wil er niet in. Tijdens een proefsessie thuis begon hij al voor het dichtritsen van het dak te krijsen als een gefrustreerde Ajax-supporter. Toch ging Deryan in de koffer. We hebben namelijk een paar accommodaties gereserveerd waar geen kinderledikantje beschikbaar is, waaronder hier in Otter’s Bend. Alle alternatieven, zoals ons eigen reisledikant meesjouwen of er ter plekke een kopen, vielen af. Wonder boven wonder: in Franschhoek klikt het wel tussen Teun en Deryan. Teun slaapt. Dat hij de rest van de vakantie zelfs alleen maar in zijn Deryan wil slapen en alle hotelbedjes links laat liggen, dat wisten we toen nog niet. Ook niet dat we na de reis een Deryan Peuter Luxe zouden bestellen.
De volgende ochtend staat in het teken van, eh, wijn. Maar eerst koffie, bij Boschendal. Die plek is zo idyllisch als het klinkt. Terwijl moeder de vrouw nipt aan een Café Latte, wijden vader en zoon zich nogmaals aan de eekhoorntjesjacht. Dan gaan we naar Solms, een wijngoed waar een klein museumpje is ingericht. Daar proeven we wijn op een zonovergoten grasveld. De eigenaar van het wijngoed, meneer Solms, is een breinwetenschapper van Duitse komaf, en een nazaat van Amalia van Solms. Een van de wijnen is naar haar vernoemd, net als onze troonopvolgster. Volgens Ellen lijkt Professor Solms zelf op Mr Burns van The Simpsons. Ik ken Mr Burns niet maar mijn gevoel zegt dat dit geen compliment is. Er lijkt zich een patroon af te tekenen in de verhouding tussen mijn vrouw en de wijnboeren van deze wereld.
We lunchen bij Bread and Wine, ook al een onderdeel van Le Quartier Français. Daarna gaan we naar Mont Rochelle, een wijngoed dat pal achter onze lodge ligt zodat we een keer in saamhorigheid kunnen proeven zonder BOB-beperkingen. Teun speelt intussen lekker in het gras. Terug in Otter’s Bend staat onze gastheer in de openluchtkeuken te grillen voor een groepje gasten. We worden vriendelijk verzocht om mee te eten, een aanbod dat je redelijkerwijs niet kunt weigeren.
De Hoop Nature Reserve – Zaterdag 23 april
De volgende dag vervolgen we onze route in zuidoostelijke richting naar De Hoop, een natuurreservaat aan de kust. Na al die decadente dagen tussen de wijnvelden wordt het tijd voor iets wilders – maar met mate natuurlijk want we gooien onze zoon niet zomaar voor de leeuwen. We stoppen onderweg in een padstal in Bredasdorp voor een broodje gemarineerde struisvogelfilet. Een padstal is een gelegenheid waar regionale producten van het land worden verkocht en geserveerd. Naast voedsel van het land staat in deze padstal in Bredasdorp de Here Jezus centraal. Je kan er stichtelijke boekjes kopen en T-shirts en mokken met Bijbelspreuken, alles met een opgewekt-evangelische toonzetting. Als gematigd reliscepticus word ik warm nog koud van dit soort parafernalia, maar ik heb altijd wel een klein irrationeel voorbehoud in mijn hoofd dat die attributen verderop in de wildernis plotseling noodzakelijk kunnen zijn om te overleven. Denk maar aan die mop over die man op zoek naar een oase in de woestijn die drie keer een stropdassenverkoper negeert en uiteindelijk bij een bar geweigerd wordt omdat hij geen stropdas draagt. Het gaat echter veel te ver om op basis van zo’n paranoïde bijgeloofje je auto vol te laden met Jezusmokken en T-shirts. Dan wint toch de ratio. Vijftig kilometer voor de Hoop verlaten we trouwens wel de verharde wegen, dus we denken nog even: nou begint de ellende, maar na vijfhonderd meter onverharde weg ben je daaraan gewend en is het gewoon doorkachelen geblazen. Die mokken hadden al dat gehobbel nooit overleefd, realiseer ik me nu.
In De Hoop hebben we twee overnachtingen geboekt in een Rondawel, een huisje in het park. Het interieur bestaat uit niet veel meer dan een paar bedden en een bijbel, maar het heeft desondanks stijl. De receptionist raadt ons aan om deuren en ramen gesloten te houden. Dat zal wel vanwege de vliegjes zijn, denken wij nog. Direct achter het huisje ligt in de diepte een grote watervlakte met flamingo’s. Als we met de auto een rondje rijden zien we Kaapse bergzebra’s en struisvogels. De middag loopt al tegen het eind maar we willen nog snel een blik werpen op het strand bij Koppie Alleen. Daar verkijken we ons een beetje op. De wegen zijn onverhard en iets langer dan verwacht en we hebben ook geen water bij ons. We lopen kort door de branding en rijden dan weer terug. Na een verfrissende duik in het zwembadje naast de tennisbaan – hoe wild wil je het hebben – is het tijd voor een authentieke Afrikaner ervaring: de braai, oftewel de barbecue. Terwijl we bij de stenen braai alles in gereedheid brengen en Teun in het ledikantje-annex-box ernaast zetten, attendeert een parkranger ons op een baviaan die twintig meter verderop naar ons zit te loeren. Ze raadt ons niet zozeer aan om direct naar binnen te vluchten, maar een beetje opletten kan geen kwaad. De baviaan – bobbejaan in het Afrikaans – is een bekende in het park; onze tipgever trof het dier die ochtend zelf in haar huis aan. Het is volgens haar een “arrogante maar niet agressieve” probleemjongere, zeg maar een hangbaviaan. Ellen is ontstemd. Deze gast stond niet op de presentielijst van het wildpark. De glans is er voor haar wel een beetje vanaf voor vanavond. Ellen herpositioneert zich bij de Rondawel – naast de deur, met de rug strak tegen de muur, het bord op de schoot en Teun binnen grijpafstand – terwijl ondergetekende bij de braai de worstjes omdraait en telkens met het gebraden eten twintig meter heen en weer pendelt, met een constant oog op de baviaan. Je kan me veel vertellen maar als pater familias voel je instinctief dat je goed bezig bent, zo aan het braaien in de wildernis.
Na zonsondergang wordt het hier behoorlijk donker. Met een ledleeslamp zoeken we ons een weg naar het toiletgebouwtje. Een voordeel van donkere nachten is dat de sterrenhemel zich goed laat zien, wat niet ontgaat aan het scherpe oog van Teun. “Outsj, outsj” zegt hij dan. Exegese: Ellen heeft thuis veel met Teun geoefend op de lichtschakelaar in zijn slaapkamertje, “aan, uit, aan, uit,…” Sindsdien is “outsj” het woord voor alles wat licht geeft: schemerlampen, lantaarnpalen, neonreclames, de koplamp van mijn op afstand bestuurbare helikopter, en hemellichamen dus. Of zou Teun soms vragen om even de sterren uit te zetten voor we gaan slapen? Dat zou ook kunnen. Vragen althans, uitvoeren wordt lastig vrees ik.
De volgende ochtend ontbijten we in het restaurant van het park. Naast de vers bereide ham-and-eggs die we in bijna elk hotel geserveerd krijgen staat er een uitgebreid buffet met noten en gedroogde vruchten en exotische kazen. Yummie. Dan rijden we voor de herkansing naar de duinen bij Koppie Alleen. De zon schijnt uitbundig, zonder dat je het gevoel hebt dat je erbij wegbrandt. Terwijl Ellen en Teun met overgave hun ding doen – fotograferen en schelpjes van A naar B transporteren – zit ik in het zand voldaan voor me uit te staren en te bedenken wat ik hier straks over ga schrijven. Dit dus. Met Teun in de rugdrager struinen we nog een stuk door de duinen en over de rotsen. Dit zijn van die momenten waarop je besluit dat dit de momenten zijn waarvoor je het allemaal doet.
Er verschijnen regenwolken dus we spoeden ons terug. Teun wil niet slapen dus gaan we maar lunchen. Het is vandaag Eerste Paasdag en dat weet de kok ook. We hebben geen keus, we krijgen een driegangen Paaslunch. Je hoort ons niet klagen. Teun krijgt na afloop een chocolade paasei en stopt deze instantaan en integraal in zijn mond. Dat schijnt hij van zijn opa te hebben, ik zeg lekker niet welke. Bij terugkomst staat er een struisvogel voor de deur van ons huisje. Even is het gevoel terug van de vorige avond met de bobbejaan. Voor Teun is deze struisvogel gewoon een “koko” – een vogel – net als een mus of een kanarie, maar Ellen weet dat een volstruis met zijn dodelijke beenspieren een volwassen vent knock-out trapt. Voor de zekerheid geloof ik haar. Na een paar minuten schrijdt het beest voort naar de volgende Rondawel.
Na het uitgestelde middagslaapje willen we nog een rondje lopen door het park maar het miezert. Dat wordt een verkort rondje langs de accommodaties. We raken aan de praat met een Duits echtpaar in het huisje naast ons. Ze maken een ongelukkige indruk. Ze hadden dit huisje geboekt op aanraden van een vriend en na het zien van zijn vakantiefoto’s. Nu blijkt dat er geen rieten dak op zit, en dat er geen schilderijtjes aan de muur hangen. Waarschijnlijk had hun vriend een luxere variant geboekt. Alsof ik ze niet geloof wordt de laptop met het bewijsmateriaal erbij gesleept. “Look, pictures on ze wall! And here…no pictures on ze wall!” Nog zo’n tegenvaller: bij Addo Elephant Park kregen ze samen maar één plattegrond mee terwijl je er vroeger eentje per persoon kreeg. En dan is het park ook nog duurder geworden. En veel groter. Wat een voordeel lijkt maar een nadeel is want er zijn net zo veel dieren dus heb je minder kans dat je ze ziet. Op dit soort ontmoetingen kunnen wij dus jarenlang teren. Elke hotelkamer zal voortaan met een vet Duits-Engels accent beoordeeld worden op de aanwezigheid van een rieten dak en schilderijtjes aan de muur. Heel gemeen van ons.
Oudshoorn – maandag 25 april
Bij het wegrijden uit De Hoop zien we op de weg een baviaan met een kleintje op de rug. Ellen is opeens ontroerd, het kan verkeren. Het is vandaag Tweede Paasdag en we gaan naar Oudtshoorn. We rijden nu over de Route 62, de lokale variatie op het thema Route 66. Er zijn veel motoren op de weg. Onderweg, bij de afslag naar Warmwaterberg, maken we een pitstop bij Ronnie’s Sex Shop. Dit is niet wat je denkt. Het was ooit Ronnie’s Shop, totdat een grapjas met een pot verf drie extra letters op de gevel zette. Men vond het wel grappig, of men was te lui om het eraf te halen. Hoe dan ook, de naam is gebleven en verscheen op plattegronden en wegenkaarten zodat het nu een handig oriëntatiepunt en een beetje een instituut geworden is. Als er al iets sexy is aan Ronnie en zijn Shop dan moeten het de BH’s zijn die aan het plafond hangen. Op het terras klinkt de hardrockversie van The Sound of Silence. Verder is het een gewoon barretje waar je zonder gevaar voor imagoschade met je gezin kunt gaan zitten voor een café latte en een appelsapje. Tenzij je imago is dat je heel ruig bent, dan heb je hier misschien een probleem. Tevreden vervolgen wij onze weg naar Oudtshoorn. We overnachten in een B&B met een speeltuin met trampoline en een luxe badkamer die bijna groter is dan de kamer zelf, beide tot groot genoegen van Teun.
Oudtshoorn – dinsdag 26 april
We gaan een ritje maken met de auto naar Prince Albert, via de befaamde Swartberg Pass. Het is een scenic route door de Kleine Karoo naar de rand van de Grote Karoo. Het is bewolkt maar het weer lijkt redelijk stabiel. Onze gastvrouw verzekert ons dat de weg in prima conditie is. Gaan met die banaan, dus. Al snel zitten we op een onverharde smalle weg omhoog. Er staat een stevige wind die bij het uitstappen ijskoud aanvoelt. Ellen rijdt, zeker nu. De stemming in de auto schiet voortdurend heen en weer.
“Spannend…gelukkig heb ik in Griekenland al heel wat bergweggetjes gereden.”
“Wow!!”
“Waar zijn we in godsnaam aan begonnen!”
“We kunnen hier met geen mogelijkheid keren.”
“Nu we al zover zijn kunnen we net zo goed doorrijden!”
“Hoe ver is het nog dan?”
“Ik heb geen flauw idee.”
“…”
Eenmaal aan de top denken we dat we het engste wel gehad hebben maar dat blijkt een misverstand. Af en toe hebben we vrij zicht op de steile afgronden langs de weg voor ons. Ik hou mijn mond en hoop dat Ellen het niet ziet. Ellen bekent achteraf dat ze hetzelfde deed. Ach, de Duitse buren in De Hoop hadden ons al gewaarschuwd, maar omdat die over alles zaten te miepen hadden we hun adviezen zonder nadenken aan onze laars gelapt. Zo gaat dat. Je ziet hier trouwens van alles rijden: veel mensen met een kind voorin op schoot, motorrijders in shorts, en zo nu en dan mensen die kijken alsof ze het in hun broek doen of reeds gedaan hebben. Ik ben benieuwd wat ze van ons denken. Teun zit in ieder geval netjes achterin, in zijn gecertificeerde autostoeltje. “Aupww!” zegt hij bij elke auto die we tegenkomen. “Aupww” is met afstand zijn meest gebruikte woordje, ver voor “mama” en “papa”. Hij roept het ook af en toe als hij na een hazeslaapje in de auto zijn ogen open doet. “Dag Teunemans, heb je lekker geslapen?”
“Aupww!”
Halverwege de afdaling van de Swartberg Pass is er een afslag naar “Die Hel”. De Rough Guide schrijft hierover: “…haal het alsjeblieft niet in je hoofd deze rit zonder airco in de dodelijke hitte van december of januari te maken…” Zelfs zonder die zomerhitte lijkt het ons een verstandiger om door te rijden naar Prince Albert. Daar wacht ons koffie met scones en een zeer adrenalineluwe wandeling langs galerietjes en een antiekwinkel. Het enige wat herinnert aan de Swartberg Pass zijn de begrafenispolissen die de textielsuper verkoopt, gewoon bij de kassa naast de condooms en het beltegoed.
Op de terugweg nemen we de route via de Meringspoort. Ook dit is een scenic route, al moet ik hier blindvaren op het oordeel van mijn vrouw want net als mijn zoon heb ik geslapen. Zij reed trouwens. We lunchen in De Rust, in een cafeetje naast Herrie se Plek. Ik bestel een rooibosespresso, een rooibosthee uit een espressoapparaat. Dat is nog eens buiten de doos denken. Op de kaart staat verder een juweeltje uit het Afrikaans dat ik jullie niet wil onthouden: de melkskommel, oftewel milkshake. Het begint te regenen. Gelukkig hebben we dat niet op de Swartberg Pass gehad.
´s Avonds gaan we eten bij Kalinka’s, een restaurant met warme aanbevelingen. Er is weinig Russisch aan, maar het eten smaakt fantastisch. Op mijn bord ligt een karakteristiek Zuid-Afrikaans trio van struisvogel, kudu en springbok. Teun is zeer ongeduldig, dit is geen restaurant voor hem.
De volgende ochtend om negen uur staan we voor de ingang van de Cango Wildlife Range. Dit is een interactieve dierentuin. Je kan hier duiken met krokodillen en knuffelen met tijgertjes, en bij de ingang hangt de geur van gegrild vlees wat prima in het concept past als je een wat ruime opvatting van interactiviteit hanteert. Teun vindt het prachtig, vooral het voeren van de visjes. Wat mij fascineert is dat cheeta’s vogelgeluiden blijken te maken. Zulke ontdekkingen hebben de potentie om met terugwerkende kracht je hele leven te veranderen. Het liefst wil je alle vogelgeluiden die je ooit gehoord hebt nog eens de revue laten passeren om te zien of er stiekem toch een cheeta tussen zat. Van de Cango Wildlife Range rijden we naar de nabijgelegen Buffelsdrift Game Lodge, waar we neervlijen op een luxe terras. Vanaf onze hooggelegen positie hebben we uitzicht op een grote vijver waar nijlpaarden liggen te bakken in de zon. Het is een geweldige plek om bobotie en chocolademousse te eten, en als je wil kan je hier de hele dag rondlopen in een kaki uniform met een dure verrekijker om je nek zonder dat er onverwachte dingen gebeuren.
Even iets anders. Stel je bent een struisvogel en je zit in een dip; je hebt het gevoel dat je je ei niet kwijt kunt en dat je voortdurend op je tenen moet lopen. Bovendien ben je eenzaam en je snapt eigenlijk niet meer zo goed waartoe je op aard’ bent. Dan kan je twee dingen doen: of je steekt je kop in het zand of….je gaat naar Oudtshoorn! In dat laatste geval ontmoet je massa’s lotgenoten en leer je meer dan vijfhonderd manieren waarop je als struisvogel een steentje bij kan dragen aan de maatschappij. Zo kan je een carrière als fotomodel beginnen en je laten fotograferen met toeristen. Je kan je laten berijden, recreatief of in wedstrijdverband. Je kan je veren afstaan om er carnavalskostuums of stoffers van te laten maken, of je kan je eieren laten verwerken tot omeletten, advocaat, schemerlampjes of asbakken. En als je echt ambitieus bent, dan laat je je omscholen tot struisvogelsteak, -carpaccio, -paté, -olie, -zeep, -shampoo, -dagcrème, -nachtcrème, -handcrème, -massagecrème of gewoon een struisvogellederen handtas. Ik wil maar dit zeggen, als je na Oudtshoorn nog steeds niet weet wat je wil, dan verdien je als struisvogel de braai.
Addo Elephant National Park – donderdag 28 april
Vandaag rijden we van Oudtshoorn naar Addo, het meest oostelijke punt van onze route. We komen langs beekjes met speaking names als Diep, Klein en Krom, en langs plaatsjes als Haarlem, Avontuur en Misgund (“Hier is Jezus Koning”). We lunchen wederom in een zeer godsvruchtige padstal. De menukaart lijkt op een psalmenboek waar hier en daar een woordjes als hamburger en rooibosthee zijn ingevoegd. Ondanks de vele oproepen aan ons adres om verheugd te zijn met het leven zoals het is, wordt er bij het afrekenen gemopperd dat de kassa al drie maanden kapot is. Wat dat betreft zijn christenen net mensen.
Het is een van de langste ritten in onze vakantie. De laatste kilometers moeten we alle zeilen bijzetten om Teun zoet te houden. Een belangrijk wapen in de strijd is een zak met rozijntjes. Ik moet de rozijntjes gedoseerd toedienen om te voorkomen dat ze voor Addo op zijn. Om onszelf zoet te houden zingen Ellen en ik de Bohemian Rhapsody, in vijf talen, en tweestemmig. Dat laatste is niet zozeer uit artistieke overwegingen ontstaan maar meer omdat op dezelfde toonhoogte zingen een brug te ver is – nou ja, Ellen kan best op dezelfde toonhoogte zingen maar ik heb daar moeite mee. Om een lang verhaal kort te maken, soms is het goed dat kinderen zich later niets meer herinneren van hun eerste vijf levensjaren.
Het dorpje Addo lijkt uit niet veel meer te bestaan dan een tankstation en een winkeltje aan een stoffige weg. Deze outback locatie vraagt sowieso meer om Ennio Morricone dan om Freddy Mercury. We overnachten in een huisje bij een citrusboomgaard. Het is wederom een accommodatie met een wow-factor. Er lopen drie honden rond die ons als goedmoedige lijfwachten bewaken. Om het complex staat een elektrisch hek wat een kleine uitdaging is met Teun, maar verder is het hier fantastisch.
Addo Elephant Park is, in ieder geval op papier, het hoogtepunt van onze reis. Het is een van de weinige wildparken waar je zelf mag rondrijden. Dat is een groot voordeel met onze kleine reisgenoot, toch is het spannend of het gaat lukken. Heeft Teun er het geduld voor? Of houdt hij het na een half uur voor gezien? Binnenskamers hebben wij al het concept van de “Big Six” gelanceerd, dat is de Big Five – lokaal jargon voor olifant, leeuw, luipaard, buffel en neushoorn – aangevuld met Teun. In Addo moet je dan eigenlijk de Big Eight zeggen, want ze rekenen hier sinds een paar jaar ook de Australische walvis en de witte haai tot de stamgasten. Wat ik maar wil zeggen is dat Teun van zichzelf al heel wild is, en dat een huisje in Centerparcs achteraf wellicht toch bete…auw! Ellen schopt. Enfin, we zullen het zien.
We rijden naar de noordingang, omdat dat volgens onze Duitse ex-buren de enige ingang is waar je een plattegrond ontvangt. Na het avontuur op de Swartbergpas kunnen we het ons niet permitteren om nogmaals hun adviezen in de wind te slaan. Handig: bij het bezoekerscentrum hangt een overzichtskaart waarop gasten met magneetjes kunnen aangeven welke dieren ze in welke delen van het park gesignaleerd hebben die dag. Het is nog vroeg en toch hangen er al heel wat magneetjes – dat ziet er veelbelovend uit. We zoeken een dichtbedierde route en rijden het park in, met de verrekijker en camera in de aanslag. Al vrij snel is het prijs. We zien de eerste zebra’s, een kudde buffels, olifanten, wrattenzwijnen en, dûhh, struisvogels. Op de kaart kan je de foto’s en namen van de meest voorkomende diersoorten aftikken. Olifant…check! Jakhals…check! Het is net bingo, maar wel machtig mooi.
Onderweg uitstappen is slecht voor de volksgezondheid en dus streng verboden. We zijn vooraf door vrienden hartelijk uitgelachen omdat dit principe nog niet in ons iets te Europese wereldbeeld was opgenomen. In de natuur loop je, vonden wij. Dat Amerikanen en Australiërs de auto pakken is een kwestie van luiheid maar uiteindelijk stappen die vaak alsnog uit om van de parkeerplaats naar het uitzichtspunt te lopen. Hier gelden dus andere wetten. Met een stap buiten de auto kan je betrokkenheid bij de voedselketen dramatisch uit de hand lopen. Op een enkele hooggelegen plek geldt geen absoluut verbod, maar daar staat een bordje met de tekst “Beware of the lions. Alight from vehicle at own risk”. Volgens mij kan je die tekst alleen maar serieus interpreteren als: doe het nou niet. En toch doen we het, omdat er niet staat dat het niet mag. Raar hoe dat gaat. Vanaf de heuveltop hebben we een mooi zicht op diverse groepjes olifanten en ander wild.
We zijn niet opgegeten dus gaan we zelf maar een vorkje prikken in het restaurant bij de ingang. Het is daar een drukte van belang; iedereen kijkt live naar The Royal Wedding van William en Kate. Die olifanten zijn er morgen ook nog wel. Teun houdt het intussen verrassend lang vol, ook als we na de lunch nog een rondje rijden. Hij zit achterin met zijn knalgele plastic verrekijker op schoot. Hij lijkt ons enthousiasme voor wilde dieren te delen. Aan het einde van de dag hebben we hem geleerd wat voor geluid – volgens ons dan – een buffel, een zwijn, een leeuw, en een olifant maken. “Zeg Teun, ga je ons vanavond nog trakteren op een imitatie van een olifant?” vraag ik hem als we terugrijden naar ons huisje, zonder een serieus antwoord te verwachten. Teun grijpt zijn neus en roept triomfantelijk: “Tataa!”
Tsitsikamma National Park – zaterdag 30 april
Van Addo rijden we naar Tsitsikamma, een nationaal park dat zich uitstrekt over een tachtig kilometer lange kuststrook. Tsitsikamma betekent “plek van veel water” in de taal van de Khoikhoi en de San, ook wel bekend als de Hottentotten en de Bosjesmannen. Die laatste benamingen zijn geïntroduceerd door de Europese kolonisten en worden tegenwoordig als denigrerend beschouwd. Met alle respect voor deze gevoeligheden, het doet me toch pijn dat politieke correctheid een einde heeft gemaakt aan de Moeder aller Galgjewoorden, de hottentotten-tentententoonstelling. Ik was net over het verlies van de negerzoen heen. Maar goed, Tsitsikamma. We stoppen nog op de Storms River Bridge voor een blik in de diepe kloof, we maken een uitstapje naar een eeuwenoude reuzenboom, en raken op zoek naar een lunchplek verzeild in een dorpsbraderie in Storms River Village. Dan rijden we het park in.
De kust is hier rotsachtig en de zee is ruig. We overnachten in een Open Plan Oceanette, een éénkamerappartement met zeezicht. Je kan het veel slechter treffen. We hebben ook buren, een Zuid-Afrikaans echtpaar op leeftijd. Hij is geboren in Nederland en spreekt nog graag een beetje Nederlands. Hij vertelt ons dat een baviaan in hun huisje was binnengedrongen. Het beest was direct naar de koelkast gelopen, had er een doos met eieren uitgehaald, en had deze vervolgens een voor een leeggeslurpt. We hadden de bobbejanen al gespot bij de ingang van het park maar hadden gehoopt dat ze iets meer afstand zouden houden… Volgens de buurman zijn er steden in Zuid-Afrika waar mensen niet meer in hun eigen tuin kunnen zitten vanwege de bavianen.
En er is meer wildleven in de Oceanettes. Tijdens het thee zetten ontmoet ik een kakkerlak, en al gauw nog twee. Ik probeer ze op geweldloze wijze te vangen. Door ze te pletten zou ik ze immers alleen maar helpen, niet per se als individu maar meer als soort, omdat de eitjes dan in groten getale verspreid worden. Voordat die eitjes uitkomen zijn wij wel weer vertrokken, maar toch, een glas erover en uithongeren lijkt mij de minst slechte optie.
Terwijl ik mijn buit inspecteer, begint Teun aan een blaffende hoestbui die hem letterlijk de adem beneemt. Hij raakt ervan in paniek, waardoor zijn ademnood alleen maar groter wordt. Dit is niet fijn! Het zijn de momenten waarop je zorgstekels acuut overeind gaan staan, helemaal omdat het ’s avonds laat is en je op een afgelegen plek in een vreemd land bent. Medische hulp ligt hier niet om de hoek. Na een kwartier komt Teun tot rust en lijkt hij weer normaal te kunnen ademen. De volgende ochtend bij het wakker worden herhaalt het tafereel zich. We weten nu dat het over gaat als hij kalm blijft, maar we nemen ons voor om in het volgende dorp even een dokter op te zoeken.
Bij het ontbijt informeert Ellen de ober over de kakkerlakken in onze Oceanette. “Dat zijn zeekakkerlakken, die eten alleen plankton,” antwoordt hij. Er klinkt troost in zijn stem, alsof hij denkt dat we bang waren om opgegeten te worden. En dan nog, een walvis eet ook alleen plankton maar je zou er niet gerust op zijn als er een in de gootsteen van je Oceanette zwom.
Soms is wild alleen maar leuk. Voor het restaurant lopen Dassies; op de Tafelberg hadden we ze tegen de verwachting in niet gezien maar hier hebben we in de herkansing meer succes. Dassies lijken sprekend op cavia’s maar zijn in werkelijkheid de meest naaste, nog levende verwanten van de olifant. Onthoud dit want je gaat het ab-so-luut een keer krijgen bij Triviant.
Na het noodzakelijke gebruik van wifi en wasserette is het tijd voor een wandeling. Met Teun in de rugdrager lopen we naar de Storms River Mouth. Het zonnetje schijnt. Boven het punt waar de rivier uitmondt in de oceaan hangt een loopbrug. Het is geen hoge brug, dus verwacht hier geen acrofiele uitwassen zoals bungeejumping, maar het is verdorie wel een tropische verrassing, een out-of-the-blue-lagoon momentje. Voor een pukkelige puber in het bezit van een 3D bio-printer is dit dé plek om Brooke Shields in hoge resolutie af te drukken en in het water te zetten. Voor ondergetekende kwam de ontwikkeling van 3D bio-printers te laat op gang – of de puberteit te vroeg – maar ik heb goede hoop dat onze zoon straks volop kan gaan profiteren van deze enerverende technologie. Enfin, ik dwaal af. Het is mooi hier. We lopen terug naar Tsitsikamma base camp en troosten onszelf, waarvoor is niet duidelijk, met oesters, inktvis, witte wijn, chocolademousse, en siesta.
In de namiddag struinen we langs de kust de andere kant op. Ellen probeert met twee collega-wildpaparazzi een hertje te fotograferen. Enerzijds gun ik Teun ook een close-up, anderzijds ik wil de precaire fotosessie niet verstoren, dus ik maak mijn zoon omstandig duidelijk dat dit een “sssstttt”-momentje is. Teun is snel van begrip, hij houdt een vinger voor zijn mond en begint er als een bezetene tegenaan te blazen. Het dier lijkt overigens wel wat gewend; hij blijft zeker een half uur poseren. En Teun blaast vanaf nu fanatiek op zijn vinger zodra hij een hertachtige ziet, of dat nou in het wild is of in jpeg.
Knysna – maandag 2 mei
Bij het verlaten van onze Oceanette de volgende ochtend lijkt er iemand op het dak te zitten. Nadere inspectie leert dat het geen mens maar een baviaan is. Helaas voelt hij niets voor een fotografisch bewijs. Bij de uitgang van het park nemen we afscheid van de rest van zijn familie. Met de smaak van oesters vers in het geheugen verkassen we vandaag naar oesterparadijs Knysna, een kilometer of negentig westwaarts langs de kust. Onderweg stoppen we eerst in Plettenberg Bay voor een bezoek aan de dokter. Ik loop een kleine privé-kliniek binnen en vertel de receptioniste over de benauwdheidsaanvallen van onze zoon. “Laat maar komen.” Binnen vijf minuten zit Teun bij een verpleegkundige die naar zijn longen luistert en het zuurstofgehalte in zijn bloed meet. Ze belt een huisarts; we mogen meteen langskomen. Er is nog geen formulier ingevuld, ik heb niet eens een naam hoeven geven. Het meest ingewikkelde is de routebeschijving naar de arts – “oh you’re not from here?” Na een korte zwerftocht door de suburbs van “Plett” vinden we de praktijk. De diagnose is snel gesteld: pseudokroep. We krijgen een recept mee en nog voordat de dag goed en wel begonnen is zijn we voorzien van medicatie. Gerustgesteld kunnen we verder rijden.
Het stadje Knysna – uit te spreken als Nijsna – ligt aan een lagune, bij de monding van de gelijknamige rivier. De lagune is via een smalle doorgang verbonden met de oceaan. Precies aan die Bosporusachtige doorgang, op een van “The Heads”, ligt ons hotel. Het miezerige weer belemmert elk uitzicht, maar verder klopt alles hier. Een toplocatie, een prachtige kamer, een zwembadje, en bescheiden geprijsd. Het is niet de eerste keer dat we aangenaam verrast zijn over de kwaliteit van de accommodaties.
Knysna – dinsdag 3 mei
Terwijl we genieten van het ontbijt trekt de bewolking weg. Het is stralend weer. We gaan een rondje rijden, eerst op de berghelling boven ons hotel. Het zijn niet de minste woningen die hier gebouwd zijn. En er staan er heel wat te koop. Waarom wil iedereen hier weg? Joost mag het weten. Misschien wil men cashen; nog niet zo lang geleden stelde Knysna weinig voor. In het volste vertrouwen dat het voor ons niet te betalen is rijden we weer naar beneden.
In de lagune liggen twee eilandjes. In makelaarsjargon ademt Leisure Island de sfeer van landelijk wonen. Vanaf het eilandje lopen we over de drooggevallen stukken van de lagune. It is a Teun’s world, hij gaat er vol in. Het andere eilandje, Thesen Island, is meer iets voor jachthaventypes, een plek om onder het genot van oesters en witte wijn te contempleren over de lengte en diepgang van je boot. Aan het eind van de middag rijden we om de lagune heen naar Brenton-on-Sea. De zee is er ruig, het is geen plek om Teun los te laten. ‘s Avonds nemen we nog een verkoelende duik in het zwembadje bij het hotel en gaan dan slapen in onze suite.
Montagu – woensdag 4 mei
Vandaag rijden we naar Montagu. Ik had ergens gelezen dat dit stadje een paradijs is voor bergbeklimmers, waardoor zich in mijn hoofd het beeld begon te nestelen van een plek voor fitte, adrenalinezuchtige mensen, vol buitensportwinkels, klimscholen en ga zo maar door. Bij het binnenrijden lezen we een groot billboard: “Montagu – where fruit drying is a way of life”. Raar hoe één zinnetje de beeldvorming honderdtachtig graden kan draaien.
We overnachten in de Mimosa Lodge, gevestigd in een gebouw dat vroeger dienst deed als boarding school en later als bordeel. We hadden geboekt in de goedkopere dependance aan de overkant van de straat maar worden getrakteerd op een upgrade waardoor we een dagje boven onze stand mogen leven. In de kamer staat een schemerlamp van struisvogeleieren die ik zo zou willen inpakken. De tuin met het zwembadje mag er ook zijn; we wanen ons even in Japan of op Bali. De eigenaar is een Zwitser, dat verklaart het een en ander. Zwitsers, Japanners en Balinezen delen toch een passie voor orde en netheid en aangeharkte tuintjes. Voor Teun is er een stagemogelijkheid; hij helpt de tuinman met het besproeien van de plantjes.
De eigenaar van de lodge, volgens eigen zeggen enigszins bekend als chef in eigen land, kookt voor gasten die daar prijs op stellen een viergangendiner, op een tijdstip waarop Teun realistisch gesproken in bed ligt. Onze kamer ligt op babyfoonafstand van de eetzaal. Wat let ons nog? Niets. Lekker! We constateren dat we best twee nachtjes in Montagu hadden kunnen boeken.
Paternoster – donderdag 5 mei
Na een ontbijt dat eveneens het kwaliteitsstempel van de chef draagt, gaan we op weg naar Paternoster aan de westkust, onze laatste halte voor Kaapstad. Het is een flink stuk rijden door een grotendeels vlak landschap. Saaiheid ligt op de loer maar wordt doorbroken door de namen van de “plaasen”, de uitgestrekte landerijen van de Afrikaner boeren: Moeggetrek, Goedgenoeg, Nooitverwacht, Goedgevonden, Gelukwaarts, Goedverwacht…
In de middag komen we aan in Paternoster. De eerste indruk van “Het Saint Tropez van Zuid-Afrika” is gemengd. Paternoster is een oud vissersstadje, maar het heeft ook iets van een vinexwijk vol witgepleisterde vakantiewoningen. Het lijkt of er recent een Centerparcsepidemie heeft plaatsgevonden. Het bruist ook niet echt; er is bijna niemand op straat en er is nauwelijks een winkel of een cafeetje te vinden. Als verzachtende omstandigheid moet ik opmerken dat met dit druilerige weer zelfs Saint Tropez blijft steken op niveau Almere-Haven. Alleen aan zee is wat activiteit. Vissers zijn daar hun vangst aan het verhandelen. Ze zijn druk in de weer met pick-up trucks en visnetten en messen. We worden een paar keer aangesproken of we een kreeft willen kopen. Op het strand ligt veel kelp, en twee dode zeehonden. Het is vandaag geen zonstrand maar een struinstrand, of een renstrand als je haast hebt. Teun jaagt onvermoeibaar achter de meeuwen aan. Als we teruglopen naar de auto lezen we bij een plantsoentje dit prachtige verzoek: “Moenie plante seer maak asseblief”.
Onze bed & breakfast ligt in de duinen, even buiten het dorp en op gepaste afstand van de andere duinhuizen. De gastvrouw, een kunstenares, heeft tot in de kleinste details haar visitekaartje achtergelaten. Voor het huis ligt een vijver met koikarpers, een paar drijvende krokodillenkoppen en twee benen die uit het water steken. Daarnaast staat een grote tipi met een braai, en even verderop nog een tipi met een houtgestookte badkuip. Er staat een Oostzee-strandstoel, en overal liggen schedels en botten. In de woonkamer zit zelfs een skelet te chillen. Het doet ons denken aan een camping in Nieuw-Zeeland waar wij het (terechte) gevoel hadden dat we op een filmset waren beland. Idiosyncratisch heette dat toen in onze reisgids, en dat woord is hier ook van toepassing.
´s Nachts horen we dat er twee keer vlak achter elkaar gemorreld wordt aan ons deurslot, niet van de deur naar buiten maar van een tussendeur die naar het privégedeelte leidt. Ellen had deze ’s middags per abuis even geopend, waarna een van de beheerders – een ouder stel dat de zaak waarneemt – de sleutel rigoureus had omgedraaid om de boel op slot te doen. Het is nu half vijf ’s nachts, geen gebruikelijk tijdstip om hang- en sluitwerk te checken. Toch trekken we beide de conclusie dat het de beheerders weer zijn. Ze leken al niet helemaal in hun rol te zitten. “Wat is dat?” roept Ellen nog, maar het blijft stil. Vreemd en irritant, maar we besluiten dat het niet iets is om wakker van te liggen. ’s Morgens blijkt dat er toch inbrekers zijn geweest. Uit het huis is een grote flatscreen weggehaald en – vreemd genoeg – een walvisbot. De enige andere gasten buiten onszelf, vrienden van de beheerders, zijn tijdens hun slaap gescheiden van hun telefoons, huis- en autosleutels, geld en pasjes. De gastheer is zichtbaar aangeslagen maar zijn vriend reageert laconiek. “Jonge kereltjes doen zoiets. Aan de voetsporen te zien waren ze met z’n drieën. Dit zijn kruimeldieven, ongeorganiseerd, ongewapend. Moet je kijken wat ze met die oude TV hebben lopen sjouwen!” Hij baalt vooral dat hij weer alle sloten van zijn huis moet vervangen; dat had hij twee weken geleden al gedaan na een inbraak. Even later vertelt hij Ellen dat er altijd een geladen pistool op zijn nachtkastje ligt. Ook vannacht, onder een T-shirt, pal naast zijn telefoon die gestolen is. “Gelukkig hebben ze ons niet wakker gemaakt.” De inspecteur van de verzekering die in de loop van de ochtend langskomt, heeft een iets andere kijk op de zaak. Volgens hem hadden deze inbrekers wel degelijk – “negenennegentig procent zeker” – een wapen. Ik geloof hem, al is het maar omdat ik vermoed dat de inbrekers een walvisbot in hun handen hadden. Langzaam dringt het besef door dat we geluk hebben gehad. We moeten er niet aan denken dat onze deur open was geweest, of dat ze hem hadden geforceerd. Teun lag er in zijn Deryan precies achter. Tenslotte nog het verhaal van de behandelend politieagent. Een paar maanden geleden zou de regering, om het cellentekort te verminderen, besloten hebben om de honderdduizend lichtste criminelen vrij te laten. Om maatschappelijke onrust te voorkomen was dit stilgehouden, maar de gevolgen zijn inmiddels wel merkbaar.
Als het stof is neergedaald rijden we een rondje naar Langebaan. Het is niet het mooiste stuk van Zuid-Afrika. De kale vlaktes worden onderbroken door industrie en door vakantiedorpen die geïnspireerd lijken op mediterrane toeristen-ghetto’s. We rijden langs het hotel dat Ellen in eerste instantie had uitgekozen, maar vanwege tegenvallende recensies toch had afgewezen. Technisch gesproken ligt het hotel aan zee, maar de romantiek wordt aanzienlijk gedempt door een mijnbouwcomplex dat ernaast ligt.
Als we terugkomen breekt alsnog de zon door. Het wekelijkse voedermoment van de koikarpers wordt speciaal voor Teun vervroegd. Hij vindt het machtig mooi, en terecht. De beesten eten je vingers erbij op.
Kaapstad – zaterdag 7 mei
Van Paternoster rijden we terug richting Kaapstad. Onderweg stoppen we bij het Bloubergstrand voor een mooi uitzicht op de hoofdstad. Dan rijden we langs de Cape Flats helemaal door naar Kalk Bay aan de westkant van het schiereiland. We hebben daar een gezellig weerzien met Laura en Dana, twee Kaapse jongedames die we ruim vier jaar geleden in Zuid-Amerika hebben leren kennen. Na de lunch zakken we nog een klein stukje af naar Boulders Beach, de plek waar we aan het begin van onze reis waren weggeregend. Sinds 1982 is dit de thuishaven van een pinguïnkolonie. Het begon met twee paartjes; inmiddels lopen er een paar duizend Afrikaanse pinguïns rond. Teun voegt hier op de valreep een nieuwe dierimitatie toe aan zijn repertoire, niet zozeer het geluid als wel het karakteristieke waggelloopje. Onze laatste uurtjes in Zuid-Afrika verpozen we bij Dana in haar appartement, toevallig een paar straten verwijderd van de plek waar wij drie weken eerder logeerden. En dan is het tijd om ons retourticket te verzilveren. Jammer, want ik moet bekennen dat wij best graag op vakantie zijn.